Menu
20 december 2019

Enquête naar risicovol gedrag bij jongeren volstaat niet

Typisch voor de Nationale Wetenschapsagenda: de samenwerking tussen onderzoek en praktijk. Hoe werkt dat bij het project ‘Gelijke kansen in jeugdgezondheid’? Hoe worden de praktijkpartners wijzer van de onderzoeksresultaten die nu binnenkomen? Dat vroegen we Anja van de Berg van Centrum voor Jeugd en Gezin Rijnmond en Klaus Boonstra van de GGD Fryslân. 

Jongeren met een achterstand, maatschappelijk of in gezondheid, kunnen in een negatieve spiraal komen waarin problemen elkaar versterken. Het project ‘Gelijke kansen in jeugdgezondheid’ onderzoekt wat precies de triggers zijn in die negatieve spiraal. Het project bestaat uit twee delen: een kwantitatief deel waarvan de eerste resultaten nu gereedkomen en dat wordt uitgevoerd bij het Universitair Medisch Centrum Groningen en de Hanzehogeschool Groningen, en een kwalitatief deel dat wordt getrokken door het Leids Universitair Medisch Centrum en TNO.

Eerste resultaten
Het onderzoeksproject begon met een kwantitatieve analyse van gegevens van het TRAILS-project *. De eerste uitkomsten daarvan zijn aan de praktijkpartners in het project gepresenteerd. Anja van den Berg van CJG Rijnmond is daar blij mee: ‘Wij kunnen daar als CJG Rijnmond heel goed mee uit de voeten omdat we zelf bezig zijn met innovaties in onze dienstverlening. Daarom wilden we ook meedoen in dit project. In samenwerking met de wetenschap kunnen we het meest optimale product neerzetten.’

*TRAILS: Tracking Adolescents’ Individual Lives Survey. Een unieke longitudinale studie, die al 18 jaar loopt. Daarin worden 2.230 jongeren, hun ouders en hun docenten elke paar jaar onderzocht. Deze jongeren zijn nu 27. Er is zelfs een TRAILS Next, waarin de kinderen van de TRAILS-jongeren onderzocht worden.

Boeiende resultaten
Anja: ‘We zijn nu bezig met het ontwikkelen van een signalerings- en taxatiemethodiek voor de JGZ. Ik zie veel kansen om de resultaten uit het onderzoek te verwerken in die methodiek. Bijvoorbeeld de constatering dat roken en alcohol drinken op relatief jonge leeftijd een sterke indicator is voor latere problemen. In het nieuwe JGZ-aanbod willen we jongeren dus al zien met 14 jaar. Bovendien gaan we tijdens die contactmomenten standaard vragen naar ingrijpende gebeurtenissen. Dat doen we nu niet altijd, maar uit de onderzoeksresultaten blijkt dat een scheiding, overlijden of verhuizing grotere impact heeft dan we al dachten.’ 

Op dit moment wordt gewerkt aan de publicatie van deze eerste onderzoeksresultaten door de promovendus van het UMCG. 

Volgende stap: jongeren aan het woord
Het LUMC en TNO pakken het onderzoekstokje nu over met een kwalitatief onderzoek. Daarin worden gesprekken gevoerd met jongeren: Wat maakt hen kwetsbaar voor risicogedrag, gezondheidsproblemen of bijvoorbeeld schoolverzuim? Wat zijn hier risico’s in? Wat helpt juist? Hoe zou ondersteuning eruit moeten zien? Met wie willen ze in gesprek? Klaus Boonstra van GGD Fryslân: ‘Ik ben heel benieuwd naar de input van de jongeren. Het geeft ons aanknopingspunten voor nieuwe richtlijnen. We kunnen niet meer volstaan met een enquête naar risicovolgedrag in de eerste jaren van het voortgezet onderwijs. Die enquête is nauwelijks preventief. Jongeren zijn slim genoeg om het zo in te vullen dat ze er niet uitgepikt worden.’ 

Antwoord op de hoe-vraag
Klaus vervolgt: ‘Wij willen dus weten: hoe willen jongeren aangesproken worden? Hoe bieden we ze een veilige plek? Dit nieuwe onderzoek gaat daar handvatten voor geven waar wij echt om verlegen zitten. Intussen zijn we natuurlijk wel al aan het vernieuwen: bijvoorbeeld met ‘De school als werkplaats’. Daar is de JGZ aanwezig op school als vliegende kiep. De JGZ-medewerker tikt bijvoorbeeld jongeren met verzuim op de schouder en is aanspreekpunt voor docenten. Dat is al stukken effectiever dan de enquête. En met de input van de jongeren uit het tweede onderzoeksdeel wordt het nóg effectiever, omdat we daarmee antwoord krijgen op de ‘hoe’-vraag.’

Nieuwe samenwerking in de praktijk
Komend voorjaar komen alle onderzoekers en praktijkpartners van dit project weer bij elkaar. Dan is het onderzoek bij de jongeren klaar. Ook Anja verheugt zich daarop: ‘Het mooie van de NWA is dat we landelijk bezig zijn. Ons netwerk is een stuk groter geworden en ik weet mensen te vinden als ik ze nodig heb. Wij hebben zelf bijvoorbeeld plannen voor een specifiek onderzoek naar onze aanpak om schoolverzuim te voorkomen, maar onze mogelijkheden zijn beperkt. Samenwerking kan dan dé oplossing zijn.’

Onderbouwde handvatten
In 2020 gaat TNO met de partners in het project en andere praktijkprofessionals aan de slag met het vertalen van de uitkomsten uit het kwantitatieve en het kwalitatieve deel van het project naar de praktijk. Mariska Klein Velderman (TNO): ‘Wat betekenen de uitkomsten voor de rol en activiteiten van de jeugdgezondheidszorg en voor de samenwerking met scholen? Hoe kunnen we daarmee verder in de jeugdgezondheidszorgregio’s? We willen met professionals in de praktijk toewerken naar onderbouwde handvatten voor versterking van hun dagelijkse werk, zodat jongeren zo kansrijk mogelijk opgroeien.’